De Knijperij

Vroegste vermelding
1380

Vroegst bekende eigenaar
Erardus Erardi Proijsers

Beschrijving van de hoeve
Deze hoeve ligt aan de Oude Bosschebaan naast de Duinhoeve en is nu bekend onder de naam “de Knijperij”.

In een akte uit 1420 wordt een hoeve van Willem Glavyman genoemd als buurman van de hoeve van wijlen Matheeus Lu, nu beter bekend als de Duinhoeve. Het cijnsregister uit 1380 laat zien dat Willem Jan Willem Glavyman een cijns betaalt van 3,5 nieuwe schelling. Voor hem betaalde Erardus Erardi Proijsers deze cijns. Erardus Proijsers had op zijn beurt die cijns overgenomen van Johannes Lombardi. Willem Glavyman is getrouwd met Margriet, de dochter van Erardus Proijsers. Of de cijnspost betrekking heeft op deze hoeve is niet duidelijk. Willem Glavyman betaalt nog drie cijnsposten van in totaal 3,5 nieuwe schellingen. Eén daarvan lag bij zijn huis. Het is daarom goed mogelijk dat deze hoeve is samengesteld uit meerdere losse percelen die in handen zijn gekomen van Erardus die Proijser en later van Willem Glavyman. Deze vier cijnsposten blijven tot en met het cijnsregister van 1522 binnen deze familie en hun erfgenamen.

In het volgende cijnsregister uit 1448 betalen zijn kinderen de cijns, later meer specifiek zijn zoon Elias en zijn schoonzonen Henricus Boem en Gerardus Rutger die Bije. Willem Aert Quap, getrouwd met Aleijt Willem Glavyman, draagt in 1448 eenzesde deel in een hoeve van wijlen zijn schoonvader op aan zijn zwager Willem Lambert die Vet die getrouwd is met Heijlwich Willem Glavyman.

In 1481 is de hoeve in bezit van een kleinzoon van Willem, namelijk Franck Elijas Glavijman. Dan heet het hier de tolberch. De kleinzoon van Franck, Aert Dirck Vrancken, bezit met zijn zwagers Gijsbert Marten Daniels en Anthonis Willem van Giersbergen drievierde van de hoeve van zijn grootvader. Zij beloven in 1527 een erfpacht te betalen aan Wouter Gerit de Bont. De buren van de hoeve worden in deze akte genoemd: Wolfaert vander Heijden in het oosten, Henricus vanden Heuvel in het westen, in het zuiden Peter Faessen en in het noorden de gemene heerbaan. Een jaar later blijkt dat het resterende vierde deel in veel verschillende handen is gekomen. Dan draagt Dirck de zoon van wijlen Gerit Peter Fredericks eentwaalfde deel en eenzevende deel van eenvierde van de hoeve van wijlen Vranck Eelens (dat is Franck Elias Glaviman) over aan de eigenaren van het overige drievierde deel. Weer een jaar later is het Antonis Willem vanden Staeck die ook eentwaalfde deel in eenvierde deel van de hoeve van wijlen Vranck Eelens bezit. Het cijnsregister uit 1522 laat zien dat er veel eigenaren de cijns betalen. De kinderen en kleinkinderen van Franck Elias Glavyman bezitten allemaal een deel van de hoeve. Uiteindelijk wordt deze hoeve verdeeld tussen de kinderen van Dirck Franck Eelen en zijn zwager Arnoldus, de natuurlijke zoon van Jan Aert van Broeckhoven.

Bij een erfdeling uit 1559 komt Wouter Aert van Broeckhoven in bezit van de halve hoeve die dan 24 lopense groot is en ligt naast een hoeve van Aert Diercx en goederen van de Abdij van Tongerlo. In de delingsakte staat dat de hoeve van Wouter is gekomen van de oude hoeve van Arnoldus Dirck Vrancken. Als plaatsaanduiding staat in die akte aent sant.

In 1586 verkoopt Adriaen Peter Bouwens, man van Marie Wouter van Broeckhoven de helft in een stede aen den duijn aan Peter Jan Henricx.

In het begin van de 18de eeuw is een groot deel van deze hoeve in bezit van Jan van Kleef (of Cleef) en zijn kinderen.


Sjef en Mina

Mina (Wilhelmina) Hamers is een zus van mijn opa oftewel een oudtante van mij. Onderstaande verhaal is afkomstig van:

Bron: https://wikimiddenbrabant.nl/Sjef_Hogedoorn

Sjef (Udenhout, 1885-1955) nam in 1922 de smederij van zijn vader over. Hij runde naast de smederij een kolenzaak en een winkel in huishoudelijke artikelen en speelgoed en hij had ook een benzinepomp. De vrouw van Sjef, Mina Hamers (Udenhout, 1890-1955), was naaister van bovenkleding en maakte bruidsjurken. In de crisisjaren konden klanten niet altijd betalen en omdat Sjef goed van aard was, konden die klanten poffen (kopen zonder te betalen, dat kwam later wel). De problemen stapelden zich op en Sjef ging in die malaise ten onder. Noodgedwongen verhuisde hij in 1939 naar een huis in de Van Heeswijkstraat ongeveer op de plaats waar nu een apotheek gevestigd is. Toen een paar goede ondernemers voor hem het benodigde ijzermateriaal inkochten, kon hij weer verder met zijn vak. Hij deed veel reparaties. Hij maakte veel vierkante taps toelopende lange spijkers, die vooral gebruikt werden om balken en binten met elkaar te verbinden en onderdelen van karren aan elkaar te koppelen. Ook produceerde hij loden kogeltjes voor buksen en geweren voor de gilden. Kort na de bevrijding heeft hij vele lege koperen hulzen van kanonsprojectielen omgevormd tot fraaie sierlijke vazen en koperen vogels voor versieringen, dat kort na de bevrijding een ware rage was.


Gerrit Hamers

Gerrit is de zoon van Josephus Lambertus Hamers en Cornelia Josefine Kahlman.

Bron: boek 'Over d'n oorlog Udenhout' van erfgoedcentrum 't Schoor

Gerrit Hamers werd geboren in Udenhout 15 januari 1920. Hij was tegelzetter in het bedrijf van zijn vader en was vrijgesteld van militaire dienst, vanwege de grootte van het gezin, waarvan hij de oudste was en mede-kostwinner. Toen het oorlog werd en er gebrek kwam aan werk en geld, verdiende Gerrit zijn kost met het illegaal over de grens brengen van tabak en andere waren, die hier moeilijk te krijgen waren. Die waren werden 's nachts naar huis gebracht om te worden verkocht. Overdag ging hij naar onbekende plaatsen om te slapen. Vanwege de Arbeitseinsatz kreeg hij een oproep om in Duitsland te gaan werken. Hij dook in Zundert onder, maar werd daar door de Duitsers opgepikt en overgebracht naar een verzamelpunt in de Willem-II-straat in Tilburg. Na drie dagen had transport plaats naar Duitsland naar een groot gevangenkamp, waar hij zich opgaf als metselaar. Hij werd, samen met vele anderen, naar Keulen gestuurd om daken te herstellen, pannen te dekken en metselwerk te doen. Na drie dagen kwam er weer een zwaar bombardement op Keulen en alles was weer kapot. Via Bonn waar hij ook weer herstelwerkzaamheden moest doen, werd hij overgeplaatst naar Halberstadt, waar hij in een steengroeve moest werken; gaten boren. De Duitsers brachten in die gaten springstoffen aan en de joden moesten, op karren, de stenen uit de groeve halen. Heel zwaar werk waarbij veel doden vielen. Van Halberstadt naar Magdeburg, een grote stad in de buurt. Magdeburg heeft hij in een half uur tijd door de geallieerde bommenwerpers met de grond gelijk zien maken. Heel systematisch werden bommen op de stad gegooid. Hij heeft toen tien dagen achtereen lijken van slachtoffers moeten verzamelen. De stoffelijke overschotten werden op vrachtwagens gestapeld en afgevoerd. Bij een volgend bombardement werd een bunker geraakt waarvan de deuren niet goed afgesloten waren. Er zaten 600 à 700 mensen in, voornamelijk vrouwen en kinderen. Door de hevige luchtdruk waren zij allemaal dood, maar niet verminkt. Ook die mensen heeft hij uit die bunker moeten halen. Hij heeft van dat "lijkenruimen" zoals hij dat noemt, nog jaren lang een trauma overgehouden. Toen zijn ouders 25 jaar getrouwd waren mocht hij onder begeleiding met verlof. Na de bruiloft wist hij aan zijn bewaker te ontsnappen en vluchtte naar Duitsland weliswaar in de hoop dat hij dan een andere werkkring zou krijgen. Hij werd gepakt en voor straf drie dagen opgesloten in een pikdonkere bunker zonder eten of drinken. In een ton kon hij zijn sanitaire behoeften doen. De tweede dag werd hij in de bunker murw geslagen en de derde dag werd hij vrijgelaten. Hij moest beginnen met de vieze ton schoon te maken en vervolgens moest hij naar de keuken om aardappelen te schillen en etensgeuren op te snuiven. 's Middags kreeg hij van een Duitser uit medelijden een kleinigheid te eten. In notities, die Gerrit tijdens zijn verblijf in Duitsland maakte, staat o.a. te lezen:
          3 Juli 1943. Heel de dag weer in Porz gewerkt. 's Avonds fijn gezwommen. 's Avonds veel lol gehad met kribben op scherp zetten. Het was al laat eer we sliepen. Weinig vermoedden we wat er boven ons hoofd hing. Om half een werd ik gewekt door het roepen van mijn kameraden: "alarm". Zoals altijd schiet ik vlug mijn schoenen en mijn militaire jas aan en snel naar de bunker. In het begin liet het zich niet ernstig aanzien. We hadden al ongeveer een kwartier in de bunker gezeten toen het eerste schot werd gelost. Daarna kwam het vlug opzetten. Het kwam hoe langer hoe dichter bij. Als op een gegeven teken donderden plotseling de bommen omlaag. Het werd hoe langer hoe angstiger. Langzaamaan begon het te verflauwen en een zucht van verlichting steeg op van zeker duizend kelen van deze opeengepakte mensen in deze bunker. Deze opluchting duurde echter zeer kort. De tweede golf Engelse vliegtuigen naderde snel. Nu begon de nachtmerrie pas goed. De ene bom na de andere sloeg vlak bij de schuilkelder in, de hele bunker stond te schudden en te trillen en grote stukken steen kwamen omlaag. Een kreet van ontzetting steeg omhoog van de mensen toen er een luchtmijn op 15 meter van de bunker insloeg. In stilte nam ik afscheid van ouders, broers en zusters. We stonden allen als verlamd en werden als lege zakken door de geweldige luchtdruk heen en weer gesmeten. Gedurende twee uren en een kwartier heeft deze verschrikking geduurd.
          4 juli 1943. Toen we buiten kwamen werden we als door de bliksem getroffen. Het hele Lager (kamp) brandde als een hel, niets bleef er van over. Doch niet alleen het Lager brandde, maar ook heel de omtrek stond in lichterlaaie. 15 Meter van de bunker af had de luchtmijn een groot gat geslagen waar een heel Udenhout in kon verdwijnen. Langzaam en behoedzaam gingen we verder, overal lagen er blindgangers verspreid, blindgangers die ieder ogenblik konden ontploffen. In de velden, op wegen, waar men maar kijken kon staken de brandbommen hun kopjes omhoog. Treurig liepen we langs de brandende resten van ons Lager. Niets was gespaard gebleven. Een eindje verder voorbij ons Lager stond een hotel in lichter laaie. Toch gingen de brandweerlieden er in om te redden wat te redden viel. De vrouw van het hotel vroeg ons nog om wat levensmiddelen uit de kelder te redden. Met acht man van ons groepje sprongen we er in. We hadden een volle teil met ingeweckt goed. Juist waren we uit de kelder of met een donderend geweld viel de gevel in. Hier was niets meer te redden. We stapten weer verder. Langs de hele weg stonden de huizen in brand. De lucht was inktzwart van de rook. Het brandde geweldig. Op het einde van de Cappellerstrasse was een grote heerboerderij getroffen. 6 Koeien lagen met brandwonden dood aan de kant. Overal loeiden de sirenes van de brandweer. De Rode-Kruiswagens reden overal rond om de doden op te halen. Vlak bij de kerk in Köln-Kalk lag een jongen van het Hollandsche bataljon. Niemand kon er bij komen, want er lag een blindganger in de buurt. Daar hoorden wij het bevel: terugtrekken naar het brandende Lager. Vlakbij de boerderij die half in elkaar gegooid was, kregen we een kop melk. Terwijl we de melk dronken ontplofte er een blindganger met zulk een klap dat we een heel eind opzij gegooid werden. Daarna was het verzamelen. Daarna trokken we met onze drie keukenwagens in de richting van Köln Deutz. We hadden veel moeite met onze keukenwagens, want overal lagen brandslangen over de weg. Na ongeveer een uur gelopen te hebben hielden we halt en kregen we de kans even langs de weg te slapen. We waren net verwilderde Russen met onze haarbossen en slaperige ogen. Om twaalf uur werden we wakker, doordat er weer alarm gegeven werd. Engelse vliegtuigen hingen boven de stad. We trokken weer terug in de richting Gremberge. Daarna langs de kazerne naar Emsen-Porz in de richting van de Wahnerheide. Dat was onze eindbestemming. Dodelijk vermoeid, met bloedende voeten en zonder eten kwamen we hier aan. Ook zonder eten naar bed. 's Nachts Köln overgebombardeerd.
          5 Juli 1943. Gelukkig mochten we vandaag eens uitslapen. Ook hoefden we niet te werken vandaag. We kregen echter geen eten. Dit was dus bijna 48 uur geen eten. Een moeilijke tijd met niet meer uit te wissen herinneringen. In Magdeburg werd hij door Canadezen en Amerikanen bevrijd. Jan Elands uit Tilburg was bij hem. Met een gestolen fiets zijn zij naar de grens gereden. Daar zijn zij opgevangen door de Engelsen en na inspectie met een auto thuis gebracht op tweede Pinksterdag 1945.


Christ Hamers

Christ is de jongere broer van hierboven beschreven Gerrit en dus eveneens de zoon van Josephus Lambertus Hamers en Cornelia Josefine Kahlman.

Bron: boek 'Over d'n oorlog Udenhout' van erfgoedcentrum 't Schoor

Christ Hamers werd geboren op 12 januari 1921 in Udenhout. Hij was gekeurd voor militaire dienst en had al een oproep gehad om in Bergen op Zoom op te komen. Hij was lederbewerker bij Vos in Tilburg. De Duitse autoriteiten kwamen de fabriek inspecteren en wezen willekeurig mensen aan die in Duitsland moesten gaan werken. Aanvankelijk overgeslagen werd hij later toch op het arbeidsbu-reau ontboden en daar kreeg hij te horen, dat hij met onmiddellijke ingang naar Duitsland moest vertrekken. Onderduiken was voor hem niet mogelijk, omdat hij er geen geld voor had. In het begin van de oorlog is hij naar Bochum gegaan waar hij samen met andere Nederlanders in een barak werd ondergebracht. Vandaar moest hij in Hattingen gaan werken. Een uur in de tram. Om 6 uur beginnen met werken, dus om vijf uur in de tram, wat betekende om half vijf op. 's Avonds om 6 uur klaar, een uur met de tram naar huis. De nachtdiensten waren ook twaalf uur lang, om 6 uur 's avonds beginnen en 's morgens om 6 uur klaar. Dat duurde zo lang tot de barakken werden platgebombardeerd. Hij had toen alleen nog maar wat hij aan had. Hij kreeg bonnen en geld om kleren te kopen, maar er was niets te koop. In Hattingen werkte hij in de staalgieterij van een grote staalfabriek, te vergelijken met onze Hoogovens. De fabriek lag in een rivierdal. De barakken van de arbeiders werden na de bombardementen in Hattingen opgebouwd op een berg nabij de fabriek. Toen hoefde hij ook niet meer zo vroeg op omdat de fabriek op loopafstand van zijn barak was. In de fabriek werd hij redelijk goed behandeld. Veel honger lijden wel, maar hij verdiende zodanig dat hij af en toe toch wat geld naar huis kon overmaken. Op een zekere dag werd de fabriek gedurende twee uur gebombardeerd. De lucht was donker van de rook en het stof. De mensen die toevallig nachtdienst hadden zijn bij dat bombardement allemaal omgekomen. Christ Hamers en de overige aanwezigen in de barak zijn tijdens het bombardement de velden in gevlucht, want de schuilkelder in de buurt was niet toegankelijk voor Hollanders. De Duitsers zagen de Hollanders liever dood dan levend. Met politiehulp lukte het hun wel eens in een schuilkelder binnen gelaten te worden. Na het bombardement moest Christ de spoorlijnen mee herstellen. Hij kreeg toen eten uit de gaarkeuken en de mensen in de buurt van de spoorlijn stopten de arbeiders wel eens wat extra eten toe. Eens in de maand kreeg hij, omdat hij zwaar werk had, een extra stukje worst en een "kuch". Hij heeft tot aan de bevrijding aan de spoorlijnen gewerkt. Na de capitulatie vluchtten de militairen en lieten alles achter. Met nog een paar mensen "arresteerden" zij een motor met zijspan om zo snel mogelijk naar huis te kunnen. Na korte tijd werden zij door Engelse soldaten aangehouden, omdat zij dachten met Duitsers te doen te hebben. Zij moesten hun buit inleveren en werden meegenomen naar een kamp van de Engelsen om te wachten op transport naar Nederland. Dat was moeilijk, omdat alle bruggen kapot waren. Via België zijn zij in Maastricht aangekomen. Vandaar overgebracht naar een klooster in Cadier en Keer waar Christ 18 dagen in quarantaine werd gehouden. Een Brabantse verpleegster, die toevallig Mijnheer Van Oss, hoofd van landbouwschool uit Udenhout, kende nam een briefje mee naar Udenhout om zijn ouders te laten weten, dat hij nog leefde en dat hij snel thuis zou zijn. Dat was het eerste bericht in twee jaar dat hij naar huis kon sturen. Na 18 dagen werd hij op transport gesteld naar Eindhoven. Niemand mocht van het perron. De drang om naar huis te gaan was zo groot dat Christ toch vertrok en al liftende naar Oisterwijk kwam. Hij heeft daar van Piet van Iersel, de busondernemer, een fiets geleend en is naar huis gereden. Eindelijk thuis.


Tiny Hamers

Tiny is de jongere broer van hierboven beschreven Christ en dus eveneens de zoon van Josephus Lambertus Hamers en Cornelia Josefine Kahlman.

Bron: boek 'Over d'n oorlog Udenhout' van erfgoedcentrum 't Schoor

Tiny Hamers werd geboren in de Kreitenmolenstraat op 16 december 1921. Als jongen speelde hij vaak op de boerderij van de familie Mathijssen schuin tegenover zijn woonhuis waar hij als een eigen kind werd gevoed en opgevoed. Daar leerde hij de eerste beginselen van de boerenarbeid, onder andere melken. Dat zou hem in Duitse gevangenschap goed van pas komen. Toen de oorlog uitbrak, werkte hij in Tilburg. Hij werd werkeloos en kreeg een oproep om voor de Duitsers te gaan werken op het vliegveld in Gilze Rijen. Hij heeft die oproep genegeerd en dook onder. Kort daarna vroeg molenaar Coppens hem om graan van bakker Boom naar de molen te brengen en gemalen graan (bloem) naar de bakker. Dat was een zwaar en risicovol karwei. Het moest heel vroeg in de morgen, tussen 4 en 5 uur, over smalle paadjes met een zak van 50 kg op zijn rug. Hij heeft dat 5 à 6 maanden gedaan, niet iedere dag, maar wel regelmatig. Zijn vader waarschuwde hem voor het gevaar van oppakken. Op zekere dag werd hij, als gevolg van verraad, 's morgens om 4 uur van zijn bed gelicht. Hij werd op de eerste de beste trein gezet richting Duitsland. In Kaldenkirchen werden de verzamelde arrestanten uitgesorteerd in timmerlieden, metselaars, electrici¬ns, schoenmakers en landbouwers. Tiny meldde zich als landbouwer en werd doorgestuurd naar Frankfurt om puin te ruimen omdat daags tevoren de stad zwaar gebombardeerd was. 7 Weken heeft dat geduurd. Daarna naar Keulen om puin te ruimen. Toen pas kregen de ouders bericht waar Tiny was. Toen het puinruimen achter de rug was werd hij teruggestuurd naar Kaldenkirchen naar een barak van waaruit de boeren in de omgeving werden gebeld dat er aanvoer was van hulpkrachten op de boerderij. Tiny werd door een boerin aangewezen om bij haar op de boerderij te komen werken. Zo kwam hij op een afstand van ongeveer 10 km van Kaldenkirchen, in Breil, op een boerderij te werken. Daar kwam zijn melkkunst goed van pas. Na een half jaar werd hij overgeplaatst naar Süchteln. Daar is hij maar 3 dagen geweest. Hij vluchtte terug naar Kaldenkirchen en meldde zich bij het arbeidsbureau, dat hem naar Süchteln had gestuurd. Hij kreeg verlof om te herstellen van een zieke arm. Nadat hij hersteld was werd Tiny tewerkgesteld bij een andere boer in de omgeving, waarvan de schoonmoeder een Nederlandse was. Hij heeft het daar niet slecht gehad. Deze boer kreeg echter een oproep om in militaire dienst te gaan. Indien hij zijn knecht, Tiny, offerde, mocht hij zelf thuis blijven. Zo kwam Tiny bij een andere boer, in dezelfde buurt, terecht waar hij de melk bij de boeren moest ophalen en naar de fabriek brengen. Dat heeft hij gedaan tot aan het einde van de oorlog. Enkele dagen voor het einde van de oorlog werd een bezoek aan de tandarts hem bijna noodlottig. Door de luchtdruk van een neerstortende V1 werd hij weggeslingerd. Er waren veel doden in de straat en in een hotel dat door de V1 werd verwoest. Toch was hij zwaarder gewond dan hij aanvankelijk dacht. Thuis bij de boer werd hij ziek. In het ziekenhuis werd hij twee weken behandeld en hij dacht aardig opgeknapt te zijn. Kort daarna capituleerde Duitsland. Tiny kreeg opdracht te voet naar Kaldenkirchen te gaan, over kleine wegen en paden. Hoe dichter hij bij Kaldenkirchen kwam hoe meer Hollandse jongens kwamen aanlopen. In Kaldenkirchen moesten zij inleveren wat zij hadden, ook hun zakgeld dat zij gedurende hun verblijf in Duitsland opgespaard hadden. Na een globale keuring en preventieve injecties werden zij met open vrachtwagens naar Tilburg gebracht. Hij is te voet naar huis gegaan. Toen hij thuis aankwam floot hij zijn gebruikelijk deuntje. Zijn moeder hoorde hem maar kon haar oren niet geloven. Een blij weerzien na 4 jaar Duitsland. Nog was voor hem de ellende niet voorbij. Door de luchtdruk van de V1 waren zijn ogen beschadigd. Hij heeft 11 maanden in het St.-Elisabethziekenhuis in Tilburg gelegen, waarvan 6 maanden met beide ogen dichtgeplakt en 5 maanden met een oog dichtgeplakt. Na zijn ontslag is hij nog in behandeling geweest bij een oogarts in Nijmegen. Deze gaf hem een afdoend advies. Na nog een jaar thuis geweest te zijn, was hij genezen. Hij kreeg een baan bij de Nederlandse Spoorwegen. Daar heeft hij 38 jaar, tot aan zijn pensioen, gewerkt.